Header achtergrond
Header achtergrond

Belastingrente bij te hoge VA (voorlopige aanslag) inkomstenbelasting (IB) 2017–2024: vraag om herziening van de VA binnen de bezwaartermijn van de (definitieve) aanslag IB met code … H.06.

22-10-2025

Door mr W.P. Keulers, belastingadviseur NOB en advocaat-belastingkundige

Inleiding
Belastingrente is een vergoeding, die de Belastingdienst rekent wanneer een aanslag niet tijdig wordt vastgesteld of afwijkt van de aangifte. Dit speelt onder andere bij voorlopige aanslagen inkomstenbelasting (VA IB). Als achteraf blijkt dat de VA, na indienen van de aangifte, te hoog was, kan dit leiden tot onterechte belastingrente. Dit wordt niet verrekend met de over dat jaar definitieve aanslag IB. Om de onterechte belastingrente terug te krijgen, moet een apart verzoek tot herziening van de betreffende VA worden gedaan. Let op de termijn, als de definitieve aanslag IB (H.06) is opgelegd, dan moet binnen 6 weken na dagtekening van die aanslag verzoek om herziening zijn gedaan. Als ook de definitieve aanslag te hoog is, bijvoorbeeld omdat op basis van OWR-opgave er toch weer een te hoog rendement volgt, moet natuurlijk ook tegen de definitieve aanslag bezwaar worden gemaakt. Bij twijfel geldt, altijd bezwaar maken … tegen de H.06 bij twijfel over box 3. De fiscus heeft één keer ondanks toezeggingen niet-bezwaarmakers in de kou gezet, laat dat niet nog een keer gebeuren.

Relevante jaren en rentepercentages
Jaar Belastingrente IB
2017 4%
2018 4%
2019 4%
2020 4%
2021 4%
2022 4%
2023 6% (vanaf 1 juli)
2024 7,5%

Juridisch kader
- Artikel 9.5 Wet IB 2001: Geeft de bevoegdheid tot het opleggen van voorlopige aanslagen en regelt het verzoek tot herziening.
- Artikel 30f t/m 30k AWR: Regelt de belastingrente, waaronder het moment van aanvang, duur en berekening.

Herziening bij lagere H.06
Een H.06-beschikking is een definitieve aanslag inkomstenbelasting. Als deze lager uitvalt dan de eerder opgelegde VA, kan dit aanleiding zijn om herziening van de VA te verzoeken. Dit is van belang om onterechte belastingrente te voorkomen.

Termijn zes weken
Op grond van artikel 9.5 lid 5 Wet IB 2001 moet het verzoek tot herziening van de VA worden ingediend binnen zes weken na de dagtekening van de H.06. Deze termijn is strikt: een te laat verzoek wordt afgewezen. Het verzoek kan leiden tot vermindering van belastingrente, mits de VA aantoonbaar te hoog was.

Praktische aandachtspunten
- Controleer bij ontvangst van een H.06 direct of deze lager is dan de VA.
- Noteer de dagtekening van de H.06 en dien binnen zes weken een verzoek tot herziening in.
- Vermeld expliciet dat het verzoek ook ziet op vermindering van belastingrente.
- Gebruik de wettelijke grondslagen (art. 9.5 Wet IB 2001 en art. 30f–30k AWR) in je verzoek.

Rente sowieso te hoog, maak bezwaar
De rente, die de fiscus in rekening brengt, is naar ons oordeel te hoog, de overheid verdient erop en dat is niet de bedoeling. Een lagere rechter heeft al geoordeeld, dat omdat de belastingschulden pas veel later in rechte vaststaan, de handelsrente een veel te hoge maatstaf is. Vooral bij de VpB (10%), maar ook voor de IB (7,5%) is de rente te hoog, zo rond de 3% is nog te verdedigen. Het Ministerie van Financiën blijft volharden om het maximale eruit te persen, daarbij wordt de burger steeds meer in het harnas gejaagd tegen de fiscus, gevolg toenemende kosten en werk om de belastingen geïnd te krijgen.

Voor belastingrente op definitieve aanslagen VpB vanaf 2022 is een massaal bezwaarprocedure ingesteld. Dit betekent dat individuele bezwaren worden aangehouden totdat de Hoge Raad uitspraak doet. Dit geldt niet voor voorlopige aanslagen, maar wel voor definitieve aanslagen waarbij belastingrente is berekend. Maak hoe dan ook bezwaar, ongeacht welke toezeggingen er worden gedaan, anders zit u ernaast.

Laatste nieuws

  • Belastingrente bij te hoge VA (voorlopige aanslag) inkomstenbelasting (IB) 2017–2024: vraag om herziening van de VA binnen de bezwaartermijn van de (definitieve) aanslag IB met code … H.06. Door Wijnkamp Keulers op 22-10-2025

    Door mr W.P. Keulers, belastingadviseur NOB en advocaat-belastingkundige

    Inleiding
    Belastingrente is een vergoeding, die de Belastingdienst rekent wanneer een aanslag niet tijdig wordt vastgesteld of afwijkt van de aangifte. Dit speelt onder andere bij voorlopige aanslagen inkomstenbelasting (VA IB). Als achteraf blijkt dat de VA, na indienen van de aangifte, te hoog was, kan dit leiden tot onterechte belastingrente. Dit wordt niet verrekend met de over dat jaar definitieve aanslag IB. Om de onterechte belastingrente terug te krijgen, moet een apart verzoek tot herziening van de betreffende VA worden gedaan. Let op de termijn, als de definitieve aanslag IB (H.06) is opgelegd, dan moet binnen 6 weken na dagtekening van die aanslag verzoek om herziening zijn gedaan. Als ook de definitieve aanslag te hoog is, bijvoorbeeld omdat op basis van OWR-opgave er toch weer een te hoog rendement volgt, moet natuurlijk ook tegen de definitieve aanslag bezwaar worden gemaakt. Bij twijfel geldt, altijd bezwaar maken … tegen de H.06 bij twijfel over box 3. De fiscus heeft één keer ondanks toezeggingen niet-bezwaarmakers in de kou gezet, laat dat niet nog een keer gebeuren.

    Relevante jaren en rentepercentages
    Jaar Belastingrente IB
    2017 4%
    2018 4%
    2019 4%
    2020 4%
    2021 4%
    2022 4%
    2023 6% (vanaf 1 juli)
    2024 7,5%

    Juridisch kader
    - Artikel 9.5 Wet IB 2001: Geeft de bevoegdheid tot het opleggen van voorlopige aanslagen en regelt het verzoek tot herziening.
    - Artikel 30f t/m 30k AWR: Regelt de belastingrente, waaronder het moment van aanvang, duur en berekening.

    Herziening bij lagere H.06
    Een H.06-beschikking is een definitieve aanslag inkomstenbelasting. Als deze lager uitvalt dan de eerder opgelegde VA, kan dit aanleiding zijn om herziening van de VA te verzoeken. Dit is van belang om onterechte belastingrente te voorkomen.

    Termijn zes weken
    Op grond van artikel 9.5 lid 5 Wet IB 2001 moet het verzoek tot herziening van de VA worden ingediend binnen zes weken na de dagtekening van de H.06. Deze termijn is strikt: een te laat verzoek wordt afgewezen. Het verzoek kan leiden tot vermindering van belastingrente, mits de VA aantoonbaar te hoog was.

    Praktische aandachtspunten
    - Controleer bij ontvangst van een H.06 direct of deze lager is dan de VA.
    - Noteer de dagtekening van de H.06 en dien binnen zes weken een verzoek tot herziening in.
    - Vermeld expliciet dat het verzoek ook ziet op vermindering van belastingrente.
    - Gebruik de wettelijke grondslagen (art. 9.5 Wet IB 2001 en art. 30f–30k AWR) in je verzoek.

    Rente sowieso te hoog, maak bezwaar
    De rente, die de fiscus in rekening brengt, is naar ons oordeel te hoog, de overheid verdient erop en dat is niet de bedoeling. Een lagere rechter heeft al geoordeeld, dat omdat de belastingschulden pas veel later in rechte vaststaan, de handelsrente een veel te hoge maatstaf is. Vooral bij de VpB (10%), maar ook voor de IB (7,5%) is de rente te hoog, zo rond de 3% is nog te verdedigen. Het Ministerie van Financiën blijft volharden om het maximale eruit te persen, daarbij wordt de burger steeds meer in het harnas gejaagd tegen de fiscus, gevolg toenemende kosten en werk om de belastingen geïnd te krijgen.

    Voor belastingrente op definitieve aanslagen VpB vanaf 2022 is een massaal bezwaarprocedure ingesteld. Dit betekent dat individuele bezwaren worden aangehouden totdat de Hoge Raad uitspraak doet. Dit geldt niet voor voorlopige aanslagen, maar wel voor definitieve aanslagen waarbij belastingrente is berekend. Maak hoe dan ook bezwaar, ongeacht welke toezeggingen er worden gedaan, anders zit u ernaast.

    Lees verder
  • Box 3: Opgave Werkelijk Behaald rendement; loont het? Door Wijnkamp Keulers op 20-10-2025

    Box 3: Opgave Werkelijk Behaald rendement; loont het?

    Naast de zogenaamde forfaitaire rendement, dat is het door de wetgever vastgestelde rendement met een vrijstelling per belastingplichtige dus per fiscale partner, kan box 3 ook worden geheven op basis van het werkelijk behaalde rendement, zonder vrijstellingen. Er zijn wel voorwaarden, inmiddels hebben velen een brief van de Belastingdienst ontvangen met de vraag om desgewenst een opgave via OWR formulier in te vullen.

    Met deze Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR) kunt u per belastingjaar laten berekenen wat u werkelijk hebt verdiend met sparen en beleggen. De Belastingdienst vergelijkt die uitkomst automatisch met het forfaitair rendement en neemt altijd de voor u gunstigste uitkomst. Belangrijk: bij werkelijk rendement geldt geen heffingsvrij vermogen, en een negatief totaalrendement wordt op € 0 gezet (verlies is niet overdraagbaar naar andere jaren). Hieronder vindt u de actuele forfaitpercentages en het heffingsvrije vermogen per jaar, plus een korte keuzehulp.

    Forfaitaire percentages en heffingsvrij vermogen
    De forfaitaire percentages volgen de Overbruggingswet box 3. Het heffingsvrij vermogen geldt niet bij OWR.
    Jaar Tarief box 3 Bank/spaar % Overige bezittingen % Schulden %
    2020 30% - - -
    2021 31% - - -
    2022 31% 0,00% 5,53% 2,28%
    2023 32% 0,92% 6,17% 2,46%
    2024 36% 1,44% 6,04% 2,61%
    2025 36% 1,44%* 5,88% 2,62%*
    2026 (voorgesteld) 36% n.n.b. 7,78%† n.n.b.

  • Voor 2025 worden het bank- en schuldenpercentage na afloop van het jaar nog definitief vastgesteld, 2026 zijn verwachtingen, wetgeving volgt nog.

Heffingsvrij vermogen per persoon
Jaar Zonder partner Met fiscale partner
2020 € 30.846 € 61.692
2021 € 50.000 € 100.000
2022 € 50.650 € 101.300
2023 € 57.000 € 114.000
2024 € 57.000 € 114.000
2025 € 57.684 € 115.368
2026 (voorgesteld) € 51.396 € 102.792 Onder voorbehoud van wijziging wetgeving

Let op: het heffingsvrij vermogen geldt niet als u kiest voor OWR; daar wordt het werkelijk rendement over uw totale vermogen bepaald.

Wanneer is OWR waarschijnlijk voordelig?
• Slechte beursjaren met (tijdelijke) koersdalingen: totaalrendement (opbrengsten + waardemutaties − kosten) lager dan forfait.
• (Verhuurd) vastgoed met lage netto-opbrengst door leegstand, hoge kosten of gematigde huur.
• Gemengde portefeuilles waarin winsten en verliezen elkaar grotendeels neutraliseren.

Wanneer levert OWR meestal geen voordeel op?
• Veel spaargeld bij hogere spaarrente (2024/2025): werkelijke rente benadert of overstijgt het forfait.
• Sterke beursjaren of hoog dividend: werkelijk rendement ligt boven het forfait.
• Vastgoed met duidelijke waardestijging én goede verhuur: totaalrendement vaak boven forfait.

Fiscale partner (echtgenoot/partner)
U mag per partner een eigen keuze maken: de één kan OWR gebruiken, de ander het forfait. De Belastingdienst rekent per persoon de meest gunstige uitkomst door, conform de gekozen verdeling in de aangifte. Na vaststelling kunt u de partnerverdeling van het box‑3‑inkomen doorgaans nog wijzigen binnen 6 weken na de definitieve aanslag.

Termijnen en stappen
1. Wacht op de attentie- of motiveringsbrief en noteer de deadline (meestal 12 weken; 26 weken bij Becon‑intermediair).
2. Verzamel uw jaargegevens (bank/broker-overzichten, huur, WOZ, kosten en waardemutaties).
3. Dien per jaar het OWR‑formulier in via Mijn Belastingdienst; de gunstigste uitkomst (forfait of werkelijk) wordt toegepast.

Box 3, fuik:
Je wilt er liever niet meer met vastgoed in zitten, hoge belastingdruk en verdere huurbescherming met lage huren zetten de rendementen onder druk. Mogelijk dat exploitatie in of tezamen met een onderneming een bruikbaar alternatief is. Wel overdrachtsbelasting vermijden natuurlijk, want zelfs het 8% tarief is een flinke spelbreker. Voor sommigen is een split en toerekening aan de echtgenote een oplossing, man forfait, vrouw OWR of andersom, gender geen problem overigens. Pas op met de BV, de vraag is of een BV zonder materiële onderneming gunstig zal zijn of blijven, tarieven voor VpB en IB box 2 (AB) stijgen naar verwachting, stille maatschappen worden mogelijk aangepakt. Wellicht dat echte samenwerkingsverbanden voor de exploitatie in combinatie met box verschuiving naar box 1 een oplossing is, laat ons maar eens kijken als u vragen hebt …

Lees verder
  • Samenwerking en backoffice oplossing voor ZZPers Door Wijnkamp Keulers op 28-08-2025

    Vanaf 1 januari 2025 handhaaft de Belastingdienst weer actief op schijnzelfstandigheid in het kader van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA). Voor zowel zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) als hun opdrachtgevers betekent dit een verhoogd risico op naheffingen, sociale premies en juridische complicaties, indien sprake is van een verkapte dienstbetrekking. In dit artikel worden twee robuuste oplossingen besproken: het werken vanuit een maatschap of vennootschap onder firma (VOF) en het gebruik van een professionele backoffice-constructie.

    De handhaving vanaf 2025: de juridische context
    De Belastingdienst kijkt vanaf 2025 weer streng naar de feitelijke arbeidsrelatie, waarbij met name drie criteria van belang zijn: - Is er sprake van een gezagsverhouding? - Is de opdrachtnemer organisatorisch ingebed in het bedrijf van de opdrachtgever? - Is er sprake van zelfstandig ondernemerschap?
    Indien een of meerdere van deze toetsingscriteria niet overtuigend kunnen worden weerlegd, kan een zzp-constructie worden aangemerkt als dienstbetrekking, met terugwerkende kracht tot vijf jaar en fiscale gevolgen voor de opdrachtgever.

    Vanaf 2027 Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden
    Onlangs is het Wetsvoorstel Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Wet Vbar) naar de Tweede Kamer gestuurd voor behandeling. Het wetsvoorstel bevat voornamelijk codificatie van de rechtspraak tot nu toe en bevat drie hoofdcriteria: - persoonlijke arbeid (zonder vervangingsmogelijkheid); - gezag ofwel is er feitelijke sturing door de opdrachtgever; - loon ofwel is er sprake van een vergoeding, die kenmerken heeft van loon. Nieuw is dat er sprake zal zijn van rechtsvermoeden van werknemerschap bij een laag uurtarief. Bij een uurtarief van ten hoogste € 36 (peildatum 1 januari 2025) wordt er geacht sprake te zijn van een arbeidsovereenkomst. De opdrachtgever zal dan moeten aantonen dat er géén sprake is van een arbeidsovereenkomst.

    De maatschap of VOF als collectieve ondernemersvorm
    Een effectieve en fiscaal geaccepteerde oplossing is het werken binnen een maatschap of vennootschap onder firma. Hierbij voeren meerdere zelfstandigen gezamenlijk een onderneming. De opdracht wordt verstrekt aan de maatschap of VOF als rechtssubject, die op haar beurt een of meer vennoten inzet voor uitvoering. De hoogte van het uurtarief is hierbij niet van belang.

    Voordelen:
    - Duidelijke scheiding tussen opdrachtgever en uitvoerende natuurlijke persoon.
    - Aantoonbaar ondernemerschap: eigen winstverdeling, collectieve boekhouding, gezamenlijke risico's.
    - Fiscale voordelen: recht op zelfstandigenaftrek, MKB-winstvrijstelling, investeringsaftrek.

    Aandachtspunten:
    - Hoofdelijke aansprakelijkheid, tenzij contractueel beperkt.
    - Vereist duidelijke onderlinge afspraken over winstverdeling, aansprakelijkheid en werkzaamheden, die in overeenstemming zijn met de werkelijkheid.
    - De maatschap of VOF moet voldoen aan ondernemerscriteria voor IB en OB.

    Backoffice-constructies: outsourcing van risico
    Bij een backoffice-constructie wordt de zelfstandige ingehuurd via een derde partij, zoals een payroll- of detacheringsbureau. Deze partij wordt de juridische opdrachtnemer of werkgever en neemt de risico's op zich.

    Voordelen:
    - De opdrachtgever wordt gevrijwaard van fiscale risico’s, behoudens eventuele inlenersaansprakelijkheid wanneer het detacheringsbureau niet voldoet aan de afdrachtplicht.
    - Geen discussie over gezagsverhouding met de zzp’er: er is sprake van bemiddeling of uitzending.
    - Administratieve lasten worden uitbesteed.

    Aandachtspunten:
    - Extra kosten (5-10% fee op tarief zzp'er).
    - Soms beperking op flexibiliteit of tariefvrijheid zzp'er.
    - De constructie moet zorgvuldig worden ingericht om geen schijnzelfstandigheid via de backoffice te creëren.

    Combinatie van beide structuren: optimale zekerheid
    In de praktijk kan een maatschap of VOF ook gebruikmaken van een backoffice-organisatie om haar opdrachten te verwerken. De combinatie biedt:
    - Collectief ondernemerschap (maatschap/VOF).
    - Administratieve en fiscale afwikkeling door de backoffice.
    - Volledige afscherming van het risico voor opdrachtgevers.

    Juridische en fiscale structurering
    Voor een solide opzet is vereist dat een en ander goed schriftelijk wordt vastgelegd in een maatschaps- of VOF-contract met afspraken over aansprakelijkheid, winstverdeling en opdrachtverwerving. Het samenwerkingsverband moet zijn ingeschreven in het Handelsregister. Verder is een administratieve onderbouwing van zelfstandigheid per vennoot van belang.

    Conclusie
    Met het wegvallen van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 moeten zzp'ers en hun opdrachtgevers proactief anticiperen op de hernieuwde fiscale controle. De Wet Vbar gaat door op de in de rechtspraak ingeslagen weg en gaat uit van een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst bij een uurtarief van maximaal € 36. Werken via een maatschap of VOF, al dan niet in combinatie met een professionele backoffice-organisatie, biedt zowel juridische als fiscale zekerheid en verkleint de kans op naheffingen of correcties, ook bij < € 36/u. De tijd van vrijblijvend zzp'en is voorbij; structurering is essentieel.

    Lees verder
  • Klimaatvoorzieningen in de fiscale jaarwinst: meer mogelijk dan je zou denken Door Wijnkamp Keulers op 31-07-2025

    Onlangs is Annemiek Keulers, werkzaam op ons kantoor, afgestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam als fiscaal jurist LL.M. Zij heeft in haar afstudeerscriptie de gevolgen van klimaatmaatregelen voor de fiscale winst in kaart gebracht. De lasten voor ondernemers leiden eerder en in meerdere mate tot fiscale aftrekposten. Het vormen van voorzieningen en afwaarderen naar lagere bedrijfswaarde van bijvoorbeeld gebouwen kan tot aanzienlijk lagere fiscale winst leiden. Dit alles kan binnen het huidige winstbegrip en zonder specifieke wetgeving. De verplichtingen om het klimaat niet te verslechteren en zelfs te herstellen zijn er nu al op basis van verdragen en de maatschappelijke zorgplicht. Jaarrekeningen en fiscale winst worden nog teveel opgesteld zonder de gevolgen van klimaatverandering actief in aanmerking te nemen. Accountants en fiscalisten moeten aan de bak.

    Auteur: A.L. Keulers LL.M. fiscaal recht

    Samenvatting
    Ondernemingen worden door de voortschrijdende klimaatproblematiek steeds nadrukkelijker geconfronteerd met verplichtingen rondom verduurzaming, herstel en compensatie. Deze verplichtingen zijn nu al juridisch afdwingbaar en maatschappelijk verankerd. Toch worden klimaat-gerelateerde lasten in de fiscale praktijk niet altijd erkend door de Belastingdienst en de wetgever. Dit artikel betoogt, aan de hand van onder meer het Urgenda-arrest, Europeesrechtelijk verplichte publicatienormen en het goed koopmansgebruik, dat het fiscaal mogelijk en verdedigbaar is om voorzieningen te treffen voor klimaatmaatregelen en bedrijfsmiddelen af te waarderen naar lagere bedrijfswaarde, mits aan de gebruikelijke voorwaarden wordt voldaan, op basis van klimaatverplichtingen en de maatschappelijke zorgplicht van ondernemers. Ondernemers behoeven of zelfs mogen niet wachten op specifieke wettelijk uitwerking, zij moeten nu al aan de bak, en dat heeft gevolgen voor de (fiscale) balans en (fiscale) winst. Mogelijk moeten ook commerciële balansen actiever worden aangepast.

    Inleiding
    De klimaatverplichting voor ondernemingen is niet louter een moreel of politiek onderwerp. Civielrechtelijk is zij verankerd in art. 6:162 BW, en vormt zij een uitwerking van verdragen (zoals het EVRM) en internationale soft law, waaronder de UN Guiding Principles. De verplichting tot CO2-reductie en natuurherstel is een (juridische) realiteit en heeft ook fiscale gevolgen. De kernvraag: in welk belastingjaar zouden deze lasten in de jaarwinst tot uiting moeten komen, zijn het toekomstige lasten of zijn de lasten er nu al en wortelen zij in het verleden? Meer specifiek: kunnen ondernemingen voor deze lasten een voorziening vormen en kunnen, of moeten, bedrijfsmiddelen die bijvoorbeeld vervuilend zijn worden afgewaardeerd ook al kan er (wettelijk) niet (meer) op worden afgeschreven?

    Juridische grondslagen voor klimaatlasten
    Het Urgenda-arrest (HR 20 december 2019) bevestigt de rechtsplicht van de Staat tot klimaatmaatregelen op basis van art. 2 en 8 EVRM. Het arrest Milieudefensie t. Shell (Rb. Den Haag 2021, Hof 2024) trekt dit door naar bedrijven, met een invulling van de maatschappelijke zorgplicht uit art. 6:162 BW. Daarnaast verplicht de CSDDD grote ondernemingen tot het opstellen van klimaattransitieplannen en het nemen van gepaste herstelmaatregelen in de keten. Deze verplichtingen werken door naar kleinere ketenpartners, en maken dat de lasten dus nu al aan de orde zijn.

    Lagere bedrijfswaarde bij eerdere klimaatveroudering
    De gevolgen van klimaatverslechtering laten zich zien in de verminderde bruikbaarheid van bedrijfsmiddelen, die eerder dan hun geschatte levensduur zullen moeten worden vervangen of een mid-life update moeten hebben. Dat kun je zien aankomen, als dat zo is, dan mag je nu al afwaarderen. Is dat niet gebeurd, dan is de vraag of een update een investering is die bovenop de te hoge boekwaarde komt of dat de investering in feite nagekomen kosten zijn. In veel gevallen zal het saldo van afwaardering tezamen met investering in aanmerking moeten worden genomen. Netto geen verbetering dus, maar het op vereiste klimaatniveau terugbrengen, waardoor de kosten van update, "kosten" zijn, die ten laste van de jaarwinst komen. Vooral bij bedrijfsgebouwen, die aan afschrijvingsbeperkingen zijn onderworpen, kan een dergelijke uiting van waardeverlies interessant zijn. Voor de commerciële jaarrekening geldt dat de waardering van activa op lagere bedrijfswaarde bij klimaatveroudering mogelijk verplicht is of als toelichting bij de jaarrekening moet worden opgenomen, al was het maar in het kader van mogelijke ketenpartner-verplichtingen.

    De voorziening: voorwaarden en toepassing De fiscale voorziening is onderworpen aan de volgende drie eisen:
    • Oorsprongsvereiste: de last moet zijn ontstaan voor of op balansdatum;
    • Toerekeningsvereiste: de last moet aan het boekjaar kunnen worden toegerekend;
    • Zekerheidsvereiste: voldoende zekerheid dat de last zich zal voordoen.

    Juist bij klimaatlasten is discussie ontstaan over het toerekeningsvereiste. In oudere rechtspraak (Hof Arnhem 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BP3275) werd geoordeeld dat verbetermaatregelen onvoldoende verband hielden met het verleden en dus niet tot een voorziening konden leiden. Deze redenering houdt echter onvoldoende rekening met (internationale) klimaatverplichtingen, die juist grotendeels voortvloeien uit historische uitstoot.

    Argumentatie voor toerekening aan het verleden
    De klimaatverplichting is geen vrijblijvende doelstelling, maar een positiefrechtelijke verplichting. Natuurherstel, CO2-compensatie en andere klimaatmaatregelen zijn juridisch afdwingbare lasten, die voortkomen uit emissies uit het verleden. Daarmee zijn ze rechtstreeks toerekenbaar aan het jaar waarin deze vervuiling heeft plaatsgevonden. Dat geldt temeer als een onderneming hierover een concreet plan heeft opgesteld, inclusief begroting en tijdpad.

    Zoals Rozendal al opmerkte (NTFR 2011/502), kan het toerekeningsvereiste in die gevallen juist wél vervuld zijn. De klimaatverplichting versterkt dit argument: “De kosten zijn primair het gevolg van eerdere productie, die schade aan het milieu heeft veroorzaakt, waarvoor herstelplicht bestaat."

    Conclusie
    Een onderneming kan op basis van maatschappelijke zorgplicht en geldende klimaatnormen, verplicht zijn om te investeren in herstel van milieuschade, ook al is er geen specifieke wettelijke regeling. Op basis van juridische grondslagen voor klimaatlasten mag de ondernemer daar in beginsel een fiscale voorziening voor treffen. Mits de kosten hun oorsprong vinden in het verleden en voldoende zekerheid bestaat over het optreden en de omvang ervan, is ook het toerekeningsvereiste vervuld. Klimaatschade en de verplichting tot klimaatherstel vloeien voort uit regelingen, die via 6:162 BW rechtstreekse werking hebben, dat is in beginsel voldoende voor de stelling dat sprake is van een oorzaak met uit en toerekenbaar aan het verleden. De fiscale winstbepaling hoeft de klimaatverplichting niet te frustreren – zij kan er, binnen het flexibele karakter van goed koopmansgebruik, juist een ordentelijk kader aan geven.

    U kunt mailen voor een PDF van de scriptie naar wijnkamp@keulers.nl

    Lees verder
  • Naar een eerlijker belastingstelsel? Door Wijnkamp Keulers op 06-05-2025

    De heffing over inkomsten uit sparen en beleggen is niet de enige belasting, die op weinig begrip kan rekenen. Voor die belasting heeft de wetgever het zo bont gemaakt, dat de Hoge Raad de wetgeving in strijd achtte met het EVRM dat het recht op eigendom beschermt. Erfbelasting wordt ook door velen onrechtvaardig geacht … waarom moet de Staat het resultaat van levenslang hard werken en sparen inpikken en waarom is de belastingdruk hier hoger dan in België en Duitsland dat een veel grotere vrijstelling heeft.

    Er zijn meer irritaties op te voeren. Gemeentelijke lasten, BPM op nieuwe auto’s, accijnzen en heffingen op energie, die maken zo onderhand meer dan 50% van de totale lasten uit.

    De oude discussie over de rol en het belang van arbeid en kapitaal is volledig terug. Leek in de jaren van het neoliberalisme en vrije wereldhandel de factor arbeid ondergeschikt te zijn in de discussie, tekorten aan personeel vooral in de "doe"-beroepen hebben de macht naar de werknemer verschoven. Fiscaal was het belang van de werknemer al langer groter dan dat van kapitaal als je kijkt naar de opbrengsten. Het merendeel van de belastingen wordt uiteindelijk geheven bij werknemers en consumenten. De opbrengsten van winst- en vennootschapsbelasting zijn veel lager dan loonheffing als voorheffing op de inkomstenbelasting en BTW. Degenen die pleiten voor hogere winstbelastingen en belastingen op vermogen lopen tegen de omstandigheid aan dat kapitaal mobiel is, voor je het weet is een bedrijf naar het buitenland vertrokken en dat geldt al helemaal voor mobiel kapitaal. Dat veel gevraagde werknemers in het buitenland meer netto overhouden en met een laptop overal in de wereld kunnen werken en dat ook doen, maakt de zaak er niet eenvoudiger op.

    De geluiden dat het belastingstelsel op de schop moet nemen toe. Veel fiscalisten maken nauwelijks onderscheid tussen politiek wensdenken en fiscale wetenschap, dat heeft vooral te maken met het feit dat belastingheffing lang niet alleen de financiering van de overheidsuitgaven en overheidsbestedingen verzorgt, het is veel meer een herverdeling van inkomen. En dan zit je meteen in de politiek die zijn achterban moet faciliteren. Zo is de fiscale wetgeving opgetuigd met allerhande uitzonderingen die het systeem tegenwerken en nopen tot enorme regeldruk door controle die op de burger moet worden uitgeoefend.

    Een mooi voorbeeld is te vinden in het boxensysteem in de wet IB. Bij box 3 is er nu rondom niet-renderend spaargeld dat voor meer (fictief) inkomen is belast dan werd behaald een bijna niet op te lossen probleem ontstaan. Als er geen werkelijk behaald rendement is op het hele vermogen dan kan er niet fictief worden belast, wegens strijd met het EVRM dat eigendom beschermt. Het aardige is dat er nogal wat vermogen is uitgezonderd, daarover wordt niet geheven. Zo is de eigen woning (totaal aan vermogen ca 2.600 miljard minus pakweg 650 miljard hypotheekschuld) niet belast met pakweg 1,5%, nee ..., de hypotheekrente is aftrekbaar, fiscale last pakweg 8 miljard euro in plaats van 39 miljard euro opbrengst. Datzelfde geldt voor (netto) pensioenaanspraken. Pakweg 1.600 miljard euro aan vermogen is niet belast. Opbrengst bij 1,5% ca 24 mld euro. Ook het vermogen in BV’s bij aandeelhouders met een aanmerkelijk belang wordt niet in box 3 belast. Hoeveel dat is heb ik niet paraat, maar stel dat dit ook zo’n 1.000 mld zou zijn, toch ook weer 15 miljard, dat tikt lekker aan, we zouden dan op 78 miljard per jaar zitten.

    Uiteraard zijn er valide argumenten voor de politieke keuzes die daarin zijn gemaakt. Een eigen woning is geen belegging, is een besteding, althans op zijn minst voor een deel, je moet immers een dak boven je hoofd hebben. Dat geldt ook voor pensioenaanspraken, daar moet later IB over betaald worden, niettemin het is uitgesteld loon waarover geen loonheffing is ingehouden en afgedragen. Dat kost de Staat dubbel, de belasting moet door anderen worden opgebracht. Bij BV’s is de bedoeling dat geld beschikbaar blijft voor investeringen, als vermogens worden uitgehold door belastingheffing is dat uiteindelijk niet goed voor de economie is de achterliggende gedachte. Niettemin zijn er nogal wat BV’s die geen echte onderneming exploiteren maar vooral in vastgoed beleggen en zo de aandeelhouders buiten box 3 plaatsen.

    De roep om "eerlijker" belasting te heffen is vooral politiek gemotiveerd. En daarmee is de olifant in de kamer zichtbaar. Nederland heeft een fiscaal stelsel in combinatie met sociaal verzekeringsstelsel dat is opgebouwd op belasting van arbeid en accijnzen op slechte dingen zoals fossiele brandstoffen, drank, sigaretten. Het gaat bovendien uit van immobiliteit, arbeid geschiedt in Nederland en er wordt keurig ingehouden en afgedragen door werkgevers. De transparantie, die is ontstaan door internet en vooral sociale media in combinatie met arbeidsmobiliteit en kapitaalmobiliteit, maakt dat de staatshuishouding moet worden afgewogen tegen een economie in transitie. Daar komt bij dat in Nederland er veelal is gekozen voor collectieve regelingen, in andere EU-landen, vooral in het zuiden, is er van oudsher weinig vertrouwen in collectieve regelingen, daar is het eigen vermogen en dat van de familie veel belangrijker, dus ook de bescherming van individueel eigendom.

    Wensdenkende Nederlandse politici en fiscalisten lopen aan tegen de beperkingen, die verdragen en onder meer EU-regelgeving met zich meebrengen. Artikelen 93, 94 en 104 van de Grondwet brengen met zich mee dat belastingheffing op basis van wetten moet plaatsvinden, dat er bescherming is van eigendom en dat Nederland de grondwettelijke plicht heeft de internationale rechtsorde te handhaven. De HR heeft beslist dat box 3-wetgeving op stelselniveau wegens strijdigheid met EVRM onverbindend was, het is dus nog niet zo eenvoudig om de belastingheffing van arbeid naar kapitaal (inkomsten) te verschuiven. De roep om een vermogensbelasting, door sommigen zelfs in combinatie met afschaffing van IB, is begrijpelijk. Het zou de zaak eenvoudiger maken en volgens sommigen "eerlijker". Je zult dan wel alle vermogensbestanddelen mee moeten nemen, pensioenen, eigen woning, BV vermogen etc., anders loop je mogelijk tegen artikel 1 EP EVRM en het verbod op discriminatie aan. Box 3 is een voorbode, de fiscale autonomie wordt begrensd door verdragen waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd en dat is wennen voor fiscalisten … want in het buitenland wil men nog wel eens een wat andere visie hebben op belastingheffing en herverdeling van inkomen via collectiviteit.

    Lees verder
  • Follow us
    email
    twitter
    facebook